Grabbelen, graaien, snaaien

Schermafbeelding 2012-06-04 om 20.14.40

COLLUMN  Gerard Borst

Grabbelen, graaien, snaaien

 

Gerard Borst leest gedoseerd ‘Casino’ van Marja Brouwers en laat zich terugvoeren naar de materialistische jaren negentig, het tijdperk van de inhalige patsers. Een enkeling verzet zich.

 

‘Geld is het onbetwiste meesterwerk van de mensheid’

Zo nu en dan pak ik Marja Brouwers’ roman ‘Casino’ (2004) uit de kast. Een fascinerend boek, dat ik toch nooit integraal tot me heb kunnen nemen. Het zit hem in Brouwers’ neiging om voortdurend de verhaallijn te onderbreken met essayistische uitweidingen over van alles en nog wat. De auteur trapt in de val van het veel te veel. Lezers slaan daarvoor op de vlucht. Maar definitief wegleggen is geen optie. Want juist in die essayistische uitweidingen plaatst Brouwers scherpe observaties. Mijn advies: pas op voor een overdosis; af en toe een shot, dan komt het goed.

 

Geld verdienen

‘Casino’ schildert de jaren 1990, aangeduid als ‘het materialistische tijdperk’. In de roman koesteren inhalige patsers zich in de greep van een immorele grabbel-, graai- en snaaicultuur. Brouwers’ hoofdpersoon Rink de Vilder, die zelf behoort tot een minder patserige mensensoort, vraagt zich af waarmee de rest van de wereld zich zoal bezighoudt. Het antwoord is simpel: ‘Met geld verdienen. Eigenlijk zou het hem helemaal niet moeten verbazen. Als hij er even over had nagedacht, had hij het gewoon kunnen raden.’

Brouwers laat hierop een aforisme volgen dat aanspraak maakt op een plaats in mijn persoonlijke top tien: ‘Geld is het onbetwiste meesterwerk van de mensheid en de enige menselijke schepping waarmee die van God wordt geëvenaard.’

‘Casino’ refereert met enige regelmaat aan de Amerikaanse cultuur, die het grootverdienen heiligt. Niet iedereen in het boek is daarvan ondersteboven. ‘De Amerikaanse cultuur,’ merkt een van de personages op, ‘kan best een iets hoger IQ gebruiken.’ Een ander personage brengt de Franse dichter Rimbaud te berde: ‘In Amerika kun je Franse kaas verkopen en Franse wijn, maar met Franse dichters kun je alleen kakkerlakken doodslaan.’

 

Centjes, hè?

Gisteren weer eens een ‘Casino’-shot gezet. Meteen was ik terug in het verleden. Hoe verging het mij in het materialistische tijdperk? Ach, wat zal ik zeggen: ik was opgeleid tot socioloog en bibliothecaris, en in geen van beide hoedanigheden vond ik aanvankelijk werk van enige betekenis. Toen ik het ten slotte wel vond – als bibliothecaris – werd ik zwaar onderbetaald. Het kon me weinig schelen. Ik troostte me met de gedachte buiten de ratrace te blijven die veel generatiegenoten in zijn greep hield.

Haarscherp staat me nog voor de geest hoe ik in 1996 een paar dagen op vakantie was

in het Franse Metz. Van de stad zelf heb ik toen weinig gezien. De reistas bevatte het eerste deel van J.J. Voskuils roman fleuve ‘Het Bureau’. Ik had het boek nog niet opengeslagen of ik was verkocht. In het vervolg van die korte vakantie kon niets anders me meer bekoren.

De hoofdpersoon van ‘Het Bureau’, Maarten Koning, maakt carrière tegen wil en dank. Hij ziet er weinig in, maar zo gebeurt het nou eenmaal. Zijn salaris groeit mee. Dit zeer tot verdriet van zijn vrouw Nicolien, voor wie salarisverhogingen niet door de politieke beugel kunnen. Het levert in dat eerste deel een gedenkwaardige scène op. Nicolien, briesend van woede:

‘Die verhoging accepteer je toch zeker niet? We hebben toch genoeg? Wat moeten we er dan mee doen? Op de bank zetten soms? Zulke patsers zijn we toch niet geworden? Dat we ons geld op de bank gaan zetten? Ik wíl niet nog meer geld! En ik eis dat je het terug gaat brengen! Patser! Rotzak! Centjes, hè? Daar gaat het je om! Als je maar centjes hebt! Als je dat geld accepteert, ben je een patser! Breng het terug! Ga zeggen dat je het verdomt om zoveel te verdienen! Dat je vrouw eist dat je het terugbrengt!’

Er viel in Metz veel te lachen. Met dank aan Voskuil.