Teun Toebes: ‘Er is een chronisch tekort aan medemenselijkheid’

Teun Toebes (24) heeft een missie: een menswaardiger bestaan voor mensen met dementie. Daartoe woont de verpleegkundige en student zorgethiek al tweeënhalf jaar in een verpleeghuis. ‘Ik kan mijn stem gebruiken voor mensen die geen stem meer hebben.’ Wij spraken Teun in het voorjaar van 2023, dit artikel verscheen eerder in Genoeg 136.

 

Een vol kamertje van nog geen drie bij vier op de begane grond. De meubels getuigen van een voorliefde voor vintage uit de jaren zeventig: een witte medicijnkast met servies erin, een turquoise tweezitter met verstelbaar tafeltje en de eyecatcher: een tweepersoonsbed met goudkleurig dekbed dat bijna de halve kamer vult. De zon schijnt uitbundig naar binnen. ‘Maar het raam kan helaas niet open’, zegt Teun.

Zijn kamer bevindt zich dan ook niet, zoals die van veel van zijn studiegenoten, in een studentenhuis, maar op een gesloten afdeling van een verpleeghuis. Hij schreef VerpleegThuis over die bijzondere woonplek. Het werd een bestseller, met 60.000 verkochte exemplaren. Media wisten de innemende en welbespraakte student al vaak te vinden. 

Zijn woonplek, eerst in Utrecht en nu in Amstelveen, levert hem veel gefronste wenkbrauwen op, schrijft hij
in zijn boek. ‘Ik besef dat het uniek is’, zegt Teun in zijn kamer. ‘Maar ik zou willen dat het niet uniek was. In de kern is het treurig dat een 23-jarige zoveel media-aandacht krijgt omdat hij met ouderen samenleeft. Dat zegt veel over hoe wij in Nederland níet met elkaar samenleven. Hoe kun je sowieso spreken over een inclusieve samenleving als tienduizenden mensen achter een codeslot leven?’

 

Collectieve opsluiting

Collectieve opsluiting is één van de grote misstanden in de zorg voor mensen met dementie, vindt Teun. Criminelen hebben in Nederland meer rechten, schrijft hij: voor hen is wettelijk vastgelegd dat ze minimaal een uur per dag moeten ‘luchten’. Bewoners van verpleeghuizen komen soms dagen, zelfs weken, niet buiten. 

De opsluiting is de ergste uitwas van een systeem dat volledig is ingericht op veiligheid en controle en waarin ‘het individuele’ collectief wordt gemaakt, stelt Teun. Hij licht toe: ‘Omdat één iemand misschien zou kunnen gaan dwalen of verdwalen, worden tienduizenden mensen opgesloten. Dat is toch waanzin?’ 

Veiligheid vindt hij echt heel belangrijk, zegt Teun. ‘Maar het gaat om de balans tussen veiligheid en kwaliteit van leven. Het is nu volledig doorgeschoten naar veiligheid ten koste van de menselijkheid. Terwijl: risico’s horen bij het leven. Ook bij dat van mensen met dementie.’

Dode omgeving

Teun heeft overigens, als enige bewoner, wél de code van de toegangsdeur. ‘Als dat niet zo was, had ik het geen tweeënhalf jaar volgehouden.’ Maar ook met vrijheid valt deze zelfgekozen woonplek hem soms zwaar. Niet vanwege zijn huisgenoten. Integendeel. ‘Ik heb prachtige vriendschappen opgebouwd.’ Ook niet vanwege het overlijden van veel van deze dierbare vrienden. Maar vooral vanwege ‘de hardheid van het systeem’. Dat stelt regels boven mensen, en reduceert zijn huisgenoten tot patiënten zonder enige zeggenschap over hun eigen leven. 

‘Ik heb nog wat eigen spullen mogen meebrengen. Als enige heb ik een tweepersoonsbed, een eigen dekbed en een eigen koffiezetapparaat. Toch voelt en ruikt niets hier als een thuis. Je leeft in een dode omgeving die ontmenselijkt, met plastic planten en plastic dieren. Alle prikkels en risico’s zijn uitgebannen, de deuren zitten op slot en de ramen kunnen niet open.’

Menselijkheid

Waarom gaat hij uit vrije wil in zo’n omgeving leven? Het korte antwoord: uit liefde voor de mensen met dementie voor wie Teun drie jaar als verpleegkundige had gezorgd, voor hij zijn intrek in een verpleeghuis nam. En ter ondersteuning van zijn missie die in die periode het licht zag: het creëren van betere en menselijker zorg voor mensen met dementie.  ‘Als medebewoner en huisgenoot kan ik het leven in een verpleeghuis écht aan den lijve ondervinden. Daarnaast ben ik zo onafhankelijk; als zorgverlener ben ik dat niet.’ 

Zijn ‘huur’ bestaat uit ‘medemenselijkheid’: een fijne huisgenoot zijn, een praatje, aandacht, vriendschap. Het equivalent van de huur stopt hij vrijwillig in een eigen potje, om leuke dingen te ondernemen met zijn huisgenoten. ‘Het gewone leven’, zegt Teun: een keer ergens lunchen, samen een boodschap doen, een ritje in zijn ‘pausmobiel’, een auto waar een rolstoel in kan.  

Bevragen

Als je in een verpleeghuis woont, ga je vanzelf vragen stellen, ontdekte Teun. Waarom is of gaat dit zo? Kan het menselijker, huiselijker, en zo ja hoe? Hoezeer dit bevragen van vanzelfsprekendheden zijn tweede natuur is geworden, blijkt als hij even de deur van zijn kamer op een kier zet. ‘We gaan u wegen’, klinkt het op de gang, waar een zorgmedewerker met een bewoner in een rolstoel langsrijdt. Teun op fluistertoon: ‘Wegen! Waarom? Is dat een behoefte van die bewoner of van het systeem? Dat is de essentie, dat zou je je steeds af moeten vragen: voor wie doen we het?’

Teun wil overigens, hij benadrukt het meermaals, níet zorgverleners bekritiseren. ‘Ik zie veel fantastische zorgverleners die heel hard werken. Maar de vraag is: laten wij hen datgene doen wat het beste is voor mensen met dementie in hun laatste levensfase? Neem dat wegen. In de tien minuten die dat kost, met halen en brengen, had je ook even echt contact kunnen maken, of een klein ommetje. Wat zou meer bijdragen aan het levensgeluk?’ 

Luis in de pels 

Nee, dat zegt hij niet tegen de zorgverleners. Al moet hij soms zijn tong afbijten of op zijn handen zitten. Maar het past niet bij zijn rol van bewoner en bovendien roept hij al genoeg weerstand op. ‘Die voel en hoor ik dagelijks’, zegt hij: ‘“Ja maar…” “Wat als…” of “Kost te veel.” Hij snapt het ook wel. ‘Het bevragen van vanzelfsprekendheden is confronterend. Maar het is ook nodig dat we, als zorgsector én als samenleving, kritisch naar onszelf kijken.’ Laat hem maar die luis in de pels zijn, zegt hij. ‘Ik ben blij dat ik mijn stem kan gebruiken voor mensen die geen stem meer hebben.’ Bovendien weet hij: veel zorgverleners willen het óók anders, maar ze worden meegezogen in ‘het systeem, de cultuur, de regels.’ Het overkwam hem zelf ook. 

Neem het ‘defecatiesysteem’, oftewel de ‘poeplijsten’. Dagelijks moest hij als verpleegkundige op een ‘stoelgangskaart’ de ontlasting van de bewoners classificeren. Teun: ‘Nu denk ik: Waarom? Misschien is dat zinvol voor een enkeling met darmproblemen, maar zeker niet voor iedereen. Zo maken we mensen tot patiënt en raakt de liefde uit beeld.’ 

Juist uit liefde voor mensen koos Teun na de havo voor de hbo-opleiding verpleegkunde. Hij wilde ambulanceverpleegkundige worden. Dat het uiteindelijk geriatrie werd, was zeker niet vanzelfsprekend. Toen hij voor zijn eerste stage verplicht naar het verpleeghuis moest, overwoog hij zelfs met de opleiding te stoppen. 

Want net als veel mensen had ook Teun ‘een heel negatief beeld’ van mensen met dementie. ‘Het dominante beeld is dat van mensen die niks meer kunnen, niks meer weten en niks meer willen.’ Maar hoe anders was de werkelijkheid. ‘Ik had dagelijks mooie contacten en gesprekken.’

Gitzwart stigma

Dat negatieve beeld wil Teun dan ook heel graag bijstellen. Mede daarom schreef hij zijn boek en post hij regelmatig foto’s en filmpjes op sociale media van hemzelf met zijn huisgenoten. Want, betoogt hij, de zorg voor mensen met dementie is een rechtstreeks gevolg van hoe de samenleving naar ouderen kijkt, en met name naar mensen met dementie. ‘Die zorg zal niet veranderen als die samenleving – en dus dat beeld – niet verandert.’

‘Mensen met dementie gaan gebukt onder een gitzwart stigma, dat verder gaat dan eng, ziek of gek. Ze doen er niet meer toe en mogen niet zijn zoals ze zijn. Daarom worden ze uitgesloten van het dagelijks leven, stoppen we ze weg achter een codeslot.’ Ze zijn letterlijk van de samenleving afgesloten. ‘Sociaal dood’, zegt Teun. Hij ondervindt ook zelf hoe hoog die drempel van het verpleeghuis is. ‘Mijn broertje is hier recent pas voor de eerste keer geweest, sommige vrienden nog nooit.’ 

Volwaardige mensen

‘“Waarom zet je je zo in voor mensen die dat toch direct weer vergeten zijn?” Hoe vaak ik dat niet heb gehoord! Mensen worden gereduceerd tot hun ziekte, waardoor ze er niet meer toe doen. Geloof me: mijn huisgenoten weten en voelen dat heel goed.’ In VerpleegThuis beschrijft hij een gesprek met verpleeghuisbewoner John Francken. ‘Ze behandelen me hier alsof ik gek ben, niet meer weet wat ik doe en er niet meer toe doe’, zegt de voormalig manager in de bouw tegen Teun. ‘Ze vergeten dat de man die zij zien John Francken is. (…) Ik mag dan wel dingen vergeten, maar vanaf het moment dat ik hier woon zijn ze mij vergeten, jongen, en niet anders…’

Teun: ‘Ik denk: juist voor mensen die in het moment leven, telt elk moment. Dus maak zo veel mogelijk mooie momenten.’ Dementie ontneemt mensen niet hun mens-zijn, vindt hij. ‘Dat is voor mij de kern: dat we mensen met dementie als volwaardige mensen blijven zien én ook zo behandelen.’ 

Hoopvol

In zijn boek beschrijft hij daar een hulpmiddel voor. Vraag je af, bij alles wat je doet of laat: hoe zou ik dit vinden als het om mijn vader, moeder, broer, zus of geliefde ging? Of, ook een goeie: hoe zou ik zelf behandeld willen worden? Teun: ‘Wie je ook vraagt: niemand wil in een gesloten instituut leven waar regels belangrijker zijn dan mensen. Dus waarom zijn verpleeghuizen dan nog zo?’ Teun is net terug uit Amerika, waar hij was voor zijn documentaire over hoe elders in de wereld wordt gezorgd voor mensen met een vorm van dementie. Eerder was hij hiervoor ook al in onder andere Zuid-Afrika, Scandinavië, Moldavië en Zuid-Korea. Die reizen stemmen hem hoopvol, zegt hij. Omdat hij op veel plaatsen medemenselijkheid ziet en ervaart. Ook, of juist, in landen met een stuk minder hoge zorgbegroting dan hier. 

Het sterkt hem in zijn overtuiging dat de hoeveelheid geld niet het probleem is en meer geld dus ook niet de oplossing. ‘Het gaat om wat we ermee doen. Hier is geen gebrek aan geld, maar wel een chronisch gebrek aan medemenselijkheid.’ Elders wordt dementie vaak veel meer genormaliseerd, zag hij. ‘Nederland is sterk geïnstitutionaliseerd en in of door instituties wordt de menselijkheid vaak vermorzeld. Dat is best wel treurig, toch? De armoede van de welvaart.’ 

Ongeduldig

Zijn boodschap krijgt, naast weerstand, vooral veel weerklank. Vrijwel dagelijks ontvangt hij berichten van mensen die naar aanleiding van zijn boek de plastic planten hebben vervangen door levende. Of ze hebben, net als hij vorige zomer, hun caravan een week in de tuin van het verpleeghuis gezet. En niet alleen uit de ouderenzorg, ook vanuit de ggz en de gehandicaptenzorg krijgt hij veel blijken van (h)erkenning. Teun: ‘Er zijn in Nederland heel veel mensen die worden gestigmatiseerd, weggestopt en vergeten. Mijn boodschap gaat dan ook over veel meer dan dementie. Het gaat over: hoe kijken we naar elkaar? Hoe gaan we met elkaar om? Hoe willen we met elkaar, of juist niet met elkaar, samenleven?’Zijn boek wordt in acht landen uitgebracht en Teun zelf is uitgegroeid tot veelgevraagd spreker en gesprekspartner voor bestuurders en ministers. Hij is blij met elk podium en met de maatschappelijke discussie die op gang is gekomen. 

Maar soms vreet hij zichzelf ook op van ongeduld, zegt hij. ‘Ik ben me zo bewust van de urgentie. Iemand met dementie leeft gemiddeld acht maanden in een verpleeghuis. Dus mijn huisgenoten kunnen niet wachten. En we hoeven ook niet te wachten. Zorgen dat een verpleeghuis meer een thuis is én dat mensen met dementie er weer toe doen en meedoen – daar kun je vandaag nog mee beginnen. Dat is echt een kwestie van gewoon doen.’

Teuns missie steunen kan via de mede door hem opgerichte internationale Article 25 Foundation: Article25foundation.com/nl

Dit artikel van Eva Prins verscheen eerder in genoeg 136.

Houdbaarheid van pepers en sambal

Net als azijn en mosterd kunnen potjes sambal, flesjes tabasco en andere chilisauzen heel oud worden in Nederlandse keukens. Behalve ongevaarlijke uitdroging en verkleuring, vooral van restjes bij de dop, merk je weinig van bederf bij chilisauzen. Zoals hun Tenminste Houdbaar Tot-datum (THT) al aangeeft, kennen ze dan ook geen onmerkbare gezondheidsrisico’s. Na die datum kan het product minder lekker worden, maar je kunt veilig ruiken en proeven, aangebroken of niet. Chilisauzen bevatten sowieso vaak flink wat azijn, wat de groei van veel ziekmakende bacteriën tegengaat.

Conserverende werking

Flink wat mensen vermoeden dat de scherpe smaak van deze producten bacteriën misschien ook wel ontmoedigt. Is ‘heet’ eten immers niet vooral populair in tropische landen, waar bederf ook veel sneller gaat? Inderdaad hebben chilipeperextracten een antibacteriële en antischimmelwerking. Alleen wordt die niet voornamelijk veroorzaakt door de stof die de typische brand-, pijn- of warmtesensatie van chilipeper tot gevolg heeft (capsaïcine). 

Welke soorten pepers precies welke conserverende werking hebben (bij bacteriën of bij schimmels) is nog niet helemaal duidelijk, dus denk nu niet dat flink wat chilipeper in je maaltijd alle bederf tegengaat. Sambalfabrikanten voegen daarom ook conserveermiddel toe aan hun product.

Verse, hele Spaanse pepers kennen, zoals alle verse groente en fruit uit één stuk, geen verplichte houdbaarheidsdatum. Bewaar ze buiten de koelkast; plekjes wegsnijden kan veilig. Stukjes langer bewaren kan door invriezen, of in een potje azijn in de koelkast. Roomkaas gevulde verse pepertjes bederven sneller. Houd je aan hun eventuele Te Gebruiken Tot-datum, koel ze, en maak ook aangebroken varianten met een THT tijdig op. Gedroogde chilipepers en chilipoeder blijven na een eventuele THT veilig: gewoon proeven. 

Chilipeper in je schoen

Eventueel kun je oud chilipoeder ook in je schoenen strooien tegen koude voeten: het stimuleert de doorbloeding, en werkt feitelijk hetzelfde als het ‘capsicumextract’ in sommige crèmes tegen spierpijn. In theorie is ook oude sambal bruikbaar als ‘tijgerbalsem’, maar probeer voorzichtig!

En groene, zwarte en witte peperkorrels? Die stimuleren ook spijsvertering en neusslijmvliezen, maar zijn afkomstig van een andere plantensoort, waarbij een andere stof de scherpte veroorzaakt (piperine).

Ook gedroogde peperkorrels en gemalen peper zijn na de THT ongevaarlijk, maar pas ermee op als je marinades of sauzen maakt. Laat je die langere tijd bij lauwwarme temperatuur staan, dan kunnen eventuele bacillus- of salmonellabacteriën daarin uitgroeien tot grotere, ziekmakende kolonies. Maak die dus niet te ver van tevoren, of bewaar koel. 

Dit artikel van Martin van der Gaag verscheen eerder in Genoeg 125. Vragen en suggesties zijn welkom via overdedatum@genoeg.nl.

Het genoeg van: Tania Kross

Mezzosopraan Tania Kross, wil ‘maar’ drie maanden per jaar op tournee zijn. ‘Zingen is wat mensen van mij zien, maar zelf beschouw ik moeder zijn als mijn belangrijkste en mooiste taak.’

Zo’n zes jaar geleden, haar oudste zoon was bijna 4 en de jongste net geboren, bestloot Tanja Kross: ik heb genoeg van het reizen en almaar maanden van huis zijn. De jaren ervoor had ze de halve wereld bereisd en ook lang in Hannover gewoond en gewerkt. Dat was inherent aan het leven van een operazangeres.

‘Ik zag heel helder hoe ik het wilde’, zegt ze. ‘Ik wilde mijn markt in Nederland pakken en zelf ondernemen, zelf producties maken.’ Ze wist ook: dan moet ik zelf die zalen vol zien te krijgen. Dus moet ik niet alleen mijn repertoire verbreden, maar me ook laten zien en horen waar mijn publiek is. En zo komt het dat Kross afgelopen jaren onder andere te zien was in populaire televisieprogramma’s als Wie is de mol, Maestro, Beste zangers en The Masked Singer. Het zijn heel bewuste keuzes, zoals ze er ook heel bewust voor kiest om ‘maar’ drie maanden per jaar op te treden. Dan heeft ze meer tijd voor haar gezin. ‘Moeder zijn beschouw ik als mijn eerste en mooiste taak. Daarnaast ben ik dochter, vrouw, vriendin, en ik zing er een beetje bij. Dat doe ik met enorme passie en inzet, ik wil mensen een topavond bezorgen. Maar het is niet het belangrijkste in mijn leven.’

In die drie maanden verdien je genoeg?

‘Door maar drie maanden te spelen, creëer ik ook schaarste. Mede daardoor zit de zaal altijd vol. Afgelopen seizoen heb ik 55 keer voor uitverkochte zalen gespeeld. Daarmee heb ik genoeg verdiend om iedereen die voor me werkt, en dat zijn veel mensen, te kunnen betalen. Plus: ik heb een flinke buffer voor de rest van het jaar en ik kan nieuwe producties opzetten. Dat is hoe ik onderneem en ik voel me enorm dankbaar en bevoorrecht dat ik dat zo kan doen.’

Waarvan heb je te veel?

‘Mijn man zou zeggen: schoenen. Maar dat vind ik wel meevallen. Ik heb zo’n dertig paar. In tegenstelling tot kleren, passen schoenen altijd. En ik kan erg genieten van mooie schoenen; het zijn soms bijna kunstwerkjes.’

En waarvan vind je zelf dat je te veel hebt?

‘Ook dat vind ik niet té veel, maar ik heb heel veel stoffen – en heel veel onaffe projectjes. Met stoffen bezig zijn, daar houd ik enorm van. In de garage heb ik een klein atelier, daar zit ik graag te naaien of te quilten. Macrameeën doe ik ook. En breien. Ik ben een echte fröbelaar. Ik maak geen kleding, maar van die spulletjes: tassen, kleedjes, iPadhoesjes, etuitjes. Heerlijk! Als ik geen zangeres was geworden, was ik nu honderd procent zeker juf handvaardigheid. Dat lijkt me echt geweldig.’

Waarom maak je geen kleding?

‘Ik vind shoppen te leuk en ik wil kunnen passen. Kleren moeten echt goed zitten. Daarbij: ik heb genoeg kleding. En zelfs een styliste.’

In 2018 liet je je voor je tournee Kross2000 kleden door mo- dehuis Dinkra, dat verantwoord en duurzaam geproduceerde kleding maakt. Was dat een bewuste keus?

‘Voor dat programma toen wel. Dinkra zit in mijn woon- plaats Gouda en wordt gerund door twee superleuke onder- nemende dames met het hart op de goede plek. Een deel van de stoffen die zij gebruiken, wordt geweven in Ghana door vrouwen met een handicap die zo een inkomen verdie- nen. Een prachtig initiatief. Ik heb met heel veel plezier met hen gewerkt, maar het is niet zo dat ik altijd heel bewust kies voor duurzame merken. Mijn man overigens wel, maar die koopt ook minder kleding. Ik koop wel steeds vaker tweedehands. Dat aanbod wordt steeds leuker.’ (zie de tip).

Genoeg-tip van Tania: ‘Voor het kledingwinkeltje Sjoppie Lady’z ga ik af en toe speciaal naar Zaltbommel. De ene helft van de winkel bestaat uit tweedehands (merk)kleding, de andere helft uit mooie Nederlandse merken. Dat vind ik een goede ontwikkeling: dat er steeds meer echt leuke vintagewinkeltjes komen, zoals Appel & Ei en hier in Gouda het kleine warenhuis Heb ik via.’

Is je man de duurzaamste van jullie twee?

‘Dat denk ik wel. Het is vooral door hem dat we zonnepanelen hebben en ons nu aan het oriënteren zijn op een warmtepomp. Hij heeft ook ontzettend groene vingers. Ik totaal niet. We hebben een grote tuin en ook een moestuin. Ik geniet daar erg van, maar vooral om te zien dat hij er zo graag in werkt.’

Waarvan heb je te weinig?

‘Niks. Alles wat ik belangrijk vind, heb ik in overvloed: mijn kinderen om me heen, gezondheid, de mogelijkheid om naar Curaçao te gaan om mijn ouders te zien. En ik heb een goede balans gevonden tussen mijn werk en mijn gezin. Ik voel me een heel rijk mens.’

Verspilling door overprecisie in datums

Sommige levensmiddelen met een Tenminste Houdbaar-Tot-datum specificeren onnodig een jaar, maand én dag: overprecisie die tot verspilling leidt.

Auteur: Martin van der Gaag in Genoeg Herfst 2023.

Verschil TGT en THT

Houdbaarheidsdatums zorgen voor allerlei verwarring. Niet iedereen weet bijvoorbeeld het verschil tussen de Te Gebruiken Tot-datum (TGT, op risicovol bedervende artikelen uit de koeling, negeren hiervan is risicovol) en de Tenminste Houdbaar Tot-datum (THT, liberale omgang hiermee is ongevaarlijk, zie Genoeg 110). Veel mensen lezen daardoor álle houdbaarheidsdata als “hierna weggooien”, wat veel onnodige verspilling op van bruikbare, ongevaarlijke producten met THT oplevert. Wat niet meehelpt is de soms overdreven precieze datumvermelding.

Dit moet vermeld worden

Volgens het ‘Handboek etikettering van levensmiddelen’ (NVWA) hoeven alleen dag en maand vermeld te worden op een product dat korter dan 3 maanden houdbaar is; het jaar mag vermeld. Op tussen de 3 tot 18 maanden houdbare producten hoeven alleen maand en jaar vermeld, en op langer dan 18 maanden houdbare producten hoeft zelfs alleen het jaar vermeld te worden. De reden is hoogstwaarschijnlijk: verspilling voorkomen.

Pot appelmoes

De afgebeelde pot appelmoes heeft bijvoorbeeld terecht een THT van ‘2018’. Mits ongeopend zal appelmoes ook veel langer dan 18 maanden na productie en ver na 2018 veilig eetbaar zijn. Stel de pot is gevuld op 10/6/2016 en de fabrikant garandeert de kwaliteit voor 2 jaar. Een houdbaarheidsdatum van ‘10/6/2018’ of ‘6/2018’ kan dan suggereren dat de eetbaarheid op een bepaalde dag of maand aankomt, waardoor menigeen op 11 juni respectievelijk 1 juli 2018 denkt: weggooien. Door alleen ‘2018’ te vermelden gebeurt hetzelfde pas op 1 januari 2019, terwijl de daadwerkelijke kwaliteitsachteruitgang van de appelmoes tussen 1 juli en 31 december 2018 maar weinig mensen opvalt. Een minder precieze datum leidt dus tot minder snel weggooien.

Overprecisie

Er zijn echter flink wat lang houdbare levensmiddelen waarop vrij preciese datumaanduidingen met dag, maand én jaar worden geprint. Dit etiket van een blik lychees maakt het wel erg bont: de kwaliteit veranderde niet ineens van 31/12/2007 op 1/1/2008 – terwijl die datumprecisie dat wel suggereert. Bovendien is de datum hier niet met een kloknauwkeurige matrixprinter opgebracht, maar vast in het etiketontwerp opgenomen. Die etiketten worden in enorme voorraden vooraf gedrukt, en naarmate de lychee-inbliktijd verstrijkt zou de houdbaarheid van nieuwe blikken bij die gelijkblijvende etiketdatum dus feitelijk steeds korter worden. Dat is natuurlijk onzin.

Iets andere verwarring ontstaat bij producten waarop wel een gedetailleerde datumcode staat, maar die geen houdbaarheidsdatum is (zoals op het hier afgebeelde schoonmaakmiddel “15:11 10/9/2020”). Het gaat dan om de productie- of verpakkingsdatum, om productiefouten achteraf te kunnen identificeren. Die is bij aankoop natuurlijk per definitie ‘overschreden’, want voorbij. Als het etiket niets zegt over productbederf of verval – wat bij levensmiddelen zelden voorkomt – dan is het een productiedatum, die je kunt negeren.

Ook een foto of vraag? Stuur hem door!

Vragen over en foto’s van (veel te precieze) data zijn welkom via overdedatum@genoeg.nl. Op verzoek geeft de auteur een presentatie over houdbaarheid en bederf bij jou in de buurt.

Afbeelding boven artikel: Pexels

Knap vogeltje: de Cetti’s zanger

‘Schuif maar op, karekarekietkietkiet, ik zit hier lekker in het riet-riet-riet, je hoort me wel maar je ziet me niet.’ Er is een nieuwe stiekemerd in de rietkraag. Stel je voor: je loopt rustig langs een rietzoom, je geniet van de eerste wilgenkatjes en speenkruidbloempjes, een merel die zingt, een vroege tjiftjaf. Of misschien, later in het voorjaar, van fluitenkruid en boterbloemen, rietzangertjes, het eerste warme zonnetje. En dan vergaat ineens de wereld, nou ja, de rust, want van vlak onder je voeten gilt er iets ‘TETTERETTETTETTETTET’. Je springt een meter omhoog, zoekt de schuldige. Heeft een grappenmaker er soms een herriemaker met bewegingsdetector neergezet, of zo? Maar je vindt niets. Je loopt een stukje terug – misschien gebeurt het nog eens – maar nee. Gefeliciteerd, je hebt zojuist een van onze nieuwe vogels ontmoet: de Cetti’s zanger.

Nieuwe natuur

Niet met alle vogels in Nederland gaat het slecht, en met de Cetti’s zanger gaat het juist fantastisch. Na de Tweede Wereldoorlog begon het kleine vogeltje met soortgenoten aan een opmars langs de Franse kust. Tegen 1980 hadden ze de Nederlandse grens bereikt, maar een rits koude winters zorgde dat ze even pas op de plaats maakten. Zo rond 2000, toen toevallig ook ‘nieuwe natuur’ en natuurlijker oevers in de mode raakten, bestormden ze Nederland. In de laatste twintig jaar bezetten ze de delta en het rivierengebied en het zal niet lang duren voor elk rommelig rietgebiedje zijn Cetti’s zanger heeft.

Een niche om op te vullen

Is zo’n bezetting erg? De Cetti’s zanger verdringt onze trouwe kleine karekiet toch niet? Nee hoor. Als zo’n vogel op eigen kracht gebied verovert, betekent dat gewoonlijk dat er plek voor is, een niche die nog opgevuld kan worden. De kleine karekiet (er is ook een grote, maar die is superzeldzaam) broedt in in het water staand riet, de Cetti’s zanger prefereert riet langs de oever, met bramen en lage wilgjes. Precies waar vaak een wandelpad loopt, zodat jij je te pletter schrikt als hij losbarst.

‘Je schrikt je te pletter als de Cetti’s zanger losbarst’

Hoewel hij soms ook zacht zingt, hoor je meestal alleen dat oorverdovende getetter, want de Cetti’s zanger is een heel knap vogeltje: als je hem goed beluistert, hoor je dat hij zijn wetenschappelijke naam zingt: Cettiacetticetticetti (níet zijn Latijnse naam. Wetenschappelijke namen zijn een soort potjeslatijn met Griekse en andere woorden ertussen, en ook eigennamen. Zo heet de Cetti’s zanger Cettia cetti en draagt hiermee tweemaal de naam van een Italiaanse priester die op Sardinië wiskunde gaf en de natuurlijke historie optekende.) Da’s nog wat anders dan de karekiet die alleen zijn Nederlandse naam kent (al zingt ‘Acrocephalus scirpaceus’ natuurlijk ook niet lekker weg). De meeste rietvogeltjes zijn trekvogels, maar Cetti’s zangers blijven het hele jaar in hun territorium, dus je bent nooit veilig voor het getetter. In de winter zingen ze wel minder. Net als bij alle hier overwinterende kleine insectenetertjes kan een koude winter veel slachtoffers maken, maar zeker in getijdengebieden waar ook bij vorst steeds nieuw potentieel voedsel aanspoelt (en waar ze het allerliefst wonen) kunnen ze zich goed handhaven.

Spookhuis in het riet

Ik ben blij met een vogeltje dat zo duidelijk aanwezig is (al zie je ze zelden, en ontploffen ze altijd maar één keer in zang) en ook een beetje spanning in een polderwandeling brengt. Want echt, je schrikt je wezenloos en als je dan ook nog ergens het varkensgegil van de waterral hoort, is het een compleet spookhuis in het riet. Natuur saai? Echt niet. ●

Deze column van Elisabeth Noorduin is verschenen in Genoeg editie 136.