Dat het niet goed gaat met de natuur en biodiversiteit in Nederland, was al langer bekend. En dat is nu ook terug te zien in het aantal vlinders. Begin augustus vond de jaarlijkse Vlindertelling plaats en nog nooit werden er zo weinig vlinders geteld in ons land.
Natuurliefhebbers door het hele land gingen afgelopen weekend in de tuin zitten om een kwartier lang te zoeken naar vlinders. De deelnemers zagen er gemiddeld slechts vijf, tegen acht vorig jaar en zelfs zestien gemiddeld in de beginjaren van de telling.
Gelukkig kan iedereen met een tuin of dakterras zelf een steentje bijdragen om de biodiversiteit en vlinderpopulatie te helpen. Hieronder geven we een aantal tips om je tuin vlindervriendelijk te maken!
Waar koop je je planten?
Hoe meer planten, hoe beter, toch? Dat zou je denken, maar dan ligt het er wel aan waar je die planten koopt. Planten uit de meeste tuincentra zijn namelijk vaak flink besproeid met pesticiden, waardoor ze slecht zijn voor insecten. Daarom wordt aangeraden om zoveel mogelijk planten te kopen die biologisch geteeld zijn. Google op ‘biologisch geteelde planten’ en je vindt genoeg aanbieders die planten voor in de tuin verkopen, die niet met schadelijke stoffen zijn bespoten. Biologisch geteelde planten zijn vaak nog wel wat duurder, omdat de vraag lager is. Als de vraag groeit, zal ook het aanbod steeds verder groeien en de prijs dalen.
Een strak gesnoeide tuin ziet er natuurlijk mooi uit, maar is niet zo fijn voor vlinders en andere insecten. Insecten hebben namelijk plekken nodig om te schuilen en dat doen ze vaak in de takken en bladeren van planten. Daarom is het slim om minder te maaien en gefaseerd te snoeien, hierdoor blijven er genoeg takken en bladeren over voor de insecten om te gebruiken.
Maak jij je tuin ‘klaar voor de winter’? Dan is het goed om je tuinafval niet meteen weg te doen. In de takken en bladeren zitten namelijk vaak nog eitjes van rupsen en andere insecten verstopt. Wanneer je je groenafval nog een tijdje laat liggen, krijgen deze nog de kans om uit te komen. Hiermee bevorder je het aantal rupsen en daarmee ook het aantal vlinders.
Kruidentuin
Een kruidentuin is een ideale plek voor vlinders en bijen. Deze insecten zijn gek op bloeiende kruidenhoekjes met rozemarijn, lavendel, kattenkruid, marjolein, tijm, of venkel. In deze planten zijn namelijk veel nectar te vinden.
Veel mensen denken dat de hortensia de ideale plant is voor vlinders. Toch is dat zeker niet zo. De grote bloemen van een hortensia zijn zo ver doorgekweekt dat ze geen stuifmeel of nectar meer bevatten. Hoewel het mooie planten zijn, zijn ze waardeloos voor de biodiversiteit.
Rupsen eten het liefst planten die oorspronkelijk voorkomen in Nederland. Eenmaal uit hun cocon maakt het niet meer zoveel uit waar de vlinder zijn nectar vandaan haalt. De brandnetel is veruit de beste voedselplant voor veel soorten rupsen, mocht je in de tuin ergens een rommelhoekje hebben, laat er vooral een paar brandnetels groeien. Of zet een pot met een brandnetel ergens verstopt in een hoekje van je tuin neer, de rupsen en daarmee later de vlinders zullen je dankbaar zijn.
Met inheemse planten in je tuin of op je balkon geef je dieren een enorm cadeau. Dat groen biedt voedsel en onderdak precies wanneer de dieren dat nodig hebben. En voor jou valt er veel meer te beleven met al dat extra kruipende, vliegende en gravende bezoek.
Tekst: Anne Havelaar
Foto’s: Martin Stevens en Caspar Janssen
Ik ben ooit met inheems tuinieren begonnen om mijn klimaatdepressie te lijf te gaan. Om te voorkomen dat ik een ongezellige climate doomer werd die op geen enkel feestje meer uitgenodigd zou worden, wilde ik iets concreets doen voor de biodiversiteit dat me weer levensvreugde gaf. Dat is gelukt. Sinds ik inheemse planten in mijn tuin heb gezet, is de biodiversiteit er spectaculair toegenomen. Zo heb ik in de winter distelvinken (puttertjes) die de zaden uit mijn grote kaardenbol komen peuteren en vliegen er ’s zomers klokjesbijen rond, een wilde bijensoort die helemaal afhankelijk is van klokjessoorten (campanula’s). Als ik zo’n bij zie slapen in een grasklokje – want dat doen ze dus maakt mijn hart een sprongetje. Maar wat zijn die inheemse planten nu precies?
Martin Stevens weet dat. Hij schreef twee boeken over tuinieren met wilde planten en heeft een inheemse plantenkwekerij in Kortenhoef, Kas&Co. ‘Inheemse planten komen van nature al heel lang voor in een bepaald gebied, zonder dat de mens daar invloed op heeft gehad’, zegt hij. ‘Heel lang betekent: sinds de laatste ijstijd. De inheemse planten van Nederland zijn optimaal aangepast aan de klimatologische omstandigheden en grondsoort. In Noord-Groningen groeien dan ook andere planten dan in Zuid-Limburg. Tegenover inheems staan uitheemse soorten of ‘exoten’, die de mens heeft ingevoerd. Denk aan populaire tuinplanten als hortensia, vlinderstruik en verbena bonariensis.
Hofhouding
Juist de planten die hier oorspronkelijk voorkomen, zijn belangrijk voor de biodiversiteit. Stevens: ‘Ze zijn omgeven door een hele hofhouding van soms wel duizend soorten insecten, schimmels en bodemdieren. Alle leden van die hofhouding hebben elkaar nodig en kunnen niet zonder elkaar.’ Zo leven op een inheemse eik meer dan 450 insectensoorten, maar op de Amerikaanse eik – een exoot – maar 13. Het blad van de Amerikaanse eik verteert ook nauwelijks, omdat inheemse insecten en bodemdieren het niet kunnen afbreken. Insecten vormen de basis van de voedselketen en zijn een lopend (of kruipend, of vliegend) buffet voor dieren als vogels, vleermuizen en kikkers. Het verdwijnen van insecten zet dus een ecologische kettingreactie in gang. Een andere nuttige gewoonte van insecten is dat ze elkaar opeten, en dan vooral de soorten waar wij niet zo dol op zijn. Wespen eten muggen, sluipvliegen leggen hun eitjes in eikenprocessierupsen. Tot slot zijn insecten nodig voor de bestuiving. Niet alleen van wilde planten: driekwart van alle voedselgewassen ter wereld is voor bestuiving afhankelijk van insecten. Veel insecten zijn afhankelijk van een specifieke plant. Als waardplant (waar het insect eitjes op afzet en die later dient als voedsel voor de larven), maar vaak ook als drachtplant (die stuifmeel en nectar biedt voor het volwassen insect).De grijze zandbij, die in de grond nestelt, is bijvoorbeeld volledig afhankelijk van bloeiende wilgen. Hij leeft een paar weken, vroeg in het seizoen. Knotwilgen moeten dus om en om geknot worden, en niet allemaal in één keer. Dan zit de grijze zandbij zonder voedsel en gaat hij dood.
Lila weilanden
Ooit groeiden wilde planten overal. De weilanden zagen in de lente lila van pinksterbloemen en daarna geel van de boterbloemen. Mensen wilden in hun tuinen graag iets anders zien, dus exotische planten waren de trend. Maar door intensivering en schaalvergroting in de landbouw (vanaf, pak ’m beet, 1950) en toenemende woningbouw, is ongeveer een derde van alle inheemse planten in Nederland bedreigd. Dat geldt ook voor meer dan de helft van de wilde bijensoorten. Stevens: ‘Die klokjesbijen van jou komen bijna alleen nog maar voor in tuinen en plantsoenen, in het wild zijn de meeste soorten vrijwel verdwenen.’ Daarom is het steeds belangrijker om inheemse planten in je tuin te zetten. Zeker omdat alle tuinen bij elkaar een oppervlakte vormen die tien keer zo groot is als Nationaal Park De Hoge Veluwe. Een tuin met inheemse planten – en liefst ook met wat grote struiken, rommelhoekjes en een vijver – is een steppingstone: een micro-ecosysteem van waaruit allerlei soorten in contact kunnen blijven met de grotere populaties in de buurt. Daarmee geef je de biodiversiteit in je omgeving een enorme boost.
‘Een tuin hoeft niet 100 procent inheems te zijn, met 30 procent help je ook al.’
Martin Stevens
Onkruid bestaat niet
Inheemse planten zijn hetzelfde als onkruid. Maar onkruid is alleen onkruid als het op een ongewenste plek staat, leerde ik van mijn diverse Facebook-groepen over inheemse planten. In mijn tuin staat veel stinkende gouwe, witte dovenetel en robertskruid. Stuk voor stuk geweldige insectentrekkers. Maar als ze andere planten overwoekeren, haal ik ze weg. Stevens: ‘Dit zijn de ultieme wilde planten die jouw tuin gekozen hebben als plek om te overleven.’ Wil je zeker weten dat planten bijdragen aan de biodiversiteit? Dan moet je biologische gekweekte planten kopen, waarbij geen bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt. In de meeste tuincentra zijn die niet eenvoudig te vinden, bleek in tv-programma Wat houdt ons tegen: Tuinen van de toekomst (terug te kijken op NPO Start). Volgens Tuinbranche Nederland is het totale aanbod van biologisch geteelde planten slechts 5 procent! Let ook op: lang niet alle biologische tuinplanten zijn inheems. Het kunnen ook exoten zijn, die uit andere landen of continenten komen.
Kroeglopers
Het nadeel van exoten is dat onze insecten ze vaak niet herkennen. Of de bloeitijd valt in de verkeerde periode. Sommige, zoals lavendel, zijn wel aantrekkelijk als nectarplant. Maar dan alleen voor de ‘kroeglopers’: insecten die niet kieskeurig zijn, zoals honingbijen. Maar die zijn niet bedreigd en staan niet op Rode Lijst. Het merendeel van de wilde bijen is afhankelijk van een specifiek plantje en heeft dus niks aan zo’n nectarbar. Overigens zijn exoten als waardplant (om de eitjes op af te zetten) ongeschikt: waardplanten zijn voor 99 procent inheems. En zonder waardplant overleven insecten niet.
Bee friendly – not
Veel mensen die iets goeds voor bijen willen doen, kopen ‘bee friendly’-planten uit het tuincentrum: planten waar bijen graag op afkomen. Jammer genoeg zijn het veelal uitheemse soorten, maar nog jammerder is dat er vaak bestrijdingsmiddelen op zitten. Die middelen, bedoeld om vraat tegen te gaan, zijn schadelijk voor álle insecten, dus ook voor de bij. Het tv-programma De keuringsdienst van Waarde maakte in 2021 een aflevering over het Bee Friendly-label. Van de veertien planten die ze testten, bevatten er maar liefst elf pesticiden. Toen de journalisten van Wat houdt ons tegen?Tuinen van de Toekomst dit in 2023 nog eens navroegen, bleek er weinig veranderd. Mensen willen nog steeds graag een plant zonder beestjes en aangevreten blaadjes, maar realiseren zich niet dat zulke puntgave planten alleen mogelijk zijn door insecticiden.
Weg met de pioenroos?
Betekent dit alles dat je je tuin vol inheemse planten moet plempen en afscheid moet nemen van je prachtige pioenrozen? Nee, volgens Stevens: ‘Een tuin hoeft niet 100 procent inheems te zijn, met 30 procent help je ook al.’ En er komt zo veel leven af op inheemse planten! Stevens: ‘Ik heb in mijn klein dorpstuin meer dan 250 soorten. Als je kijkt wat daar allemaal op vliegt en hoeveel vogels daar dan weer op af komen! Alleen dat al is de moeite waard.’ Dat geldt ook voor mijn eigen tuin, met krap vijftig soorten.En er gaat ook genoeg mis: planten slaan niet aan, of groeien juist zo enthousiast dat ze andere verdringen – mijn wilde bertram is echt heel wild. Maar dat maakt niet uit. Want sinds mijn tuin een ecosysteem is in plaats van een egosysteem, kan ik elke dag op safari in mijn eigen jungle.
Dit artikel van auteur Anne Havelaar verscheen eerder in Genoeg Magazine (2024)
Sonne Copijn is imker en oprichter van Bee-Foundation. Met cursussen en workshops vraagt ze aandacht voor de noodtoestand van de wilde bijen. Tegelijkertijd werkt ze aan het verbeteren van hun leefomstandigheden door de aanleg van ‘bijenoases’. ‘De bijen zijn mijn toverbron.’
Door: Merel Deelder
Een romantische, monumentale villa met geel en roomwit geverfde ornamenten, omringd door honderd jaar oude beuken en kruidenrijk gras tot kniehoogte. Hier, in Landhuis Welgelegen in het Utrechtse dorp Groenekan, groeide Sonne Copijn op en werd ze door haar vader, boomchirurg en hobby-imker, ingewijd in het imkervak. ‘Op mijn tiende verjaardag kreeg ik als cadeau een bijenvolk.’ Haar ouders runnen hier samen een ontwerp- en adviesbureau in tuin- en landschapsarchitectuur, en dat is te zien: de tuin, een kleine hectare, heeft statige hagen en gezellige kronkelpaadjes. Middenin plantte Sonne een aantal jaar geleden een wilde bijentuin aan, vol struiken en kleurige bloemen. Ze plaatst twee oude rieten stoelen op het terrasje voor deze oase en vertelt hoe zij ‘de bijenkoningin’ werd.
In de wieg
‘Het begon eigenlijk als een grapje onder vrienden en dat breidde zich uit onder steeds meer mensen. Als ik ergens kwam om een les of workshop te geven, riep er altijd wel iemand: “Kijk, daar heb je de bijenkoningin”. Ik voelde me daar eerst ongemakkelijk bij. Tot ik op een gegeven moment voelde: de bijenkoningin, dat ben ik! Ik ben het gaan leven!’ Lachend: ‘Voor mijn geboorte vlocht mijn vader een wieg van stro, precies zoals hij zijn bijenkorven vlocht. Eigenlijk ben ik dus al in de wieg gelegd als bijenkoningin.’
Na haar studie Biologische Landbouw en Agrarische Economie werkte Sonne tien jaar als adviseur in de duurzame landbouw. Ondertussen bracht ze op het terrein van Welgelegen haar drie kinderen groot. Niet in het Landhuis – daar wonen haar ouders nog altijd – maar daarachter in het voormalige koetshuis, waar ze ook nu nog woont met haar jongste dochter. Nadat ze scheidde van haar man en wat later in 2012 haar contract niet werd verlengd, wist ze het even niet meer. ‘Mijn wereld stortte in.’ Haar vader hield nog altijd honingbijen achterin de tuin. Ze plaatste er een paar volken bij en startte nog datzelfde jaar met het geven van imkercursussen. ‘Het was een lastige periode, ik had de zorg voor mijn drie kinderen en ik probeerde tegelijkertijd een nieuwe carrière en een nieuw leven op te bouwen. Toch voelde ik toen al dat ik met de bijen de juiste weg was ingeslagen.’
Bitterzoet
Een van Sonnes eerste cursisten vroeg haar: ‘Hoeveel honing mag je oogsten als je wilt dat het bijenvolk voldoende honing voor zichzelf overhoudt?’ Die vraag raakte Sonne, want bracht haar terug naar haar kindertijd.
‘De honing is in eerste instantie van de bijen. Pas als er overvloed is, oogst ik daar wat van’
‘We vierden hier ieder jaar in de zomer de honingoogstfeesten. Dat waren de grootste feesten van het jaar: alle neefjes, nichtjes, ooms, tantes, opa’s, oma’s en vrienden kwamen meedoen. Alle honing werd uit de raten geslingerd en stroomde in de glazen potten die we het hele jaar speciaal voor dit moment hadden opgespaard. Als kind mocht je dan ongegeneerd veel honing eten. Ik herinner me dat ik mijn vinger in die gouden stroom hield en die vervolgens aflikte. En dan moet je je voorstellen: wij kregen nooit snoep, dus die honing was voor ons intens zoet.’
Toch ging de vreugde voor Sonne steeds gepaard met een bittere nasmaak. ‘In de weken na de oogst maakten we suikerwater: dat gaven we de bijen ter vervanging van de weggenomen honing, als brandstof om de winter te overleven. Het is iets wat vrijwel alle imkers doen. We goten er kamille- en duizendbladthee bij, want dat zou goed zijn voor de spijsvertering. Maar ’s avonds lag ik vaak te huilen in bed omdat ik me niet voor kon stellen dat dit goed was. Als ik ziek was, kreeg ik immers een lepeltje honing, nooit een lepeltje suiker.’
Door de ogen van een bij
De vraag van de cursist confronteerde Sonne met deze herinnering en haar eigen geweten en zou uiteindelijke leidend worden voor haar verdere carrière. ‘Als ze honing zien, krijgen veel imkers dollartekens in hun ogen. Ze vinden dat ze die honing mogen wegnemen en zien er geen probleem in dat de bijen daardoor moeten leven op suiker. Maar als je op die manier imkert, ben je eigenlijk losgetrokken van je natuurlijke omgeving: de plek waar de bijen hun nectar uit verzamelen. Je gebruikt dit in feite als een wingewest voor honing, in plaats van als een plek waarin je investeert. Ik besloot daarom: ik ga het anders doen! Sindsdien is de honing in eerste instantie van de bijen. Pas als er overvloed is, oogst ik daar wat van.’
‘Te veel imkers – hoe goedbedoeld ook – kunnen het de wilde bijen nog lastiger maken’
‘Het bijenvolk is als een toverbron; hoe meer je eruit drinkt, hoe rijker die gaat stromen’, zo citeert Sonne de Oostenrijkse honingbijexpert Karl von Frisch. ‘Geïnspireerd door dit citaat besloot ik in plaats van me te focussen op de honing, me te verdiepen in de bijen zelf. Ik ben gaan kijken naar het landschap door de ogen van een bij. En vroeg me af: wat hebben de bijen nodig om goed te leven? Zijn er genoeg bloemen om nectar en stuifmeel te verzamelen?’
De paardenbloem is echt een topper, zegt ze. ‘Het is de nummer één onder de planten qua voedsel voor bijen en andere insecten. Maar waar vind je tegenwoordig nog een paardenbloem? In mijn jeugd zagen de weides geel van de paardenbloemen. Maar mijn kinderen groeien niet meer op met paardenbloemen. Het is in Nederland een van de meest bestreden planten. Hij wordt doodgespoten en uitgegraven uit gazons, want mensen willen dat alles strak en glad is.’
Hetzelfde geldt, zo weet ze, voor klavers en distels. ‘Er zijn in Nederland vrijwel géén kruidenrijke weides meer. Wat wij zien als weides, is niets meer dan industriële grasproductie voor ons vee. Ik noem het ook wel grasfalt: voor de bijen en andere insecten valt er níets te halen.’
Heel veel verschillende soorten
De start van Sonnes eerste imkercursussen viel echter samen met een nieuwe tijdsgeest: door het zich steeds meer opstapelende onderzoek over de benarde toestand van bestuivende insecten wilden steeds meer mensen iets doen om de bijen te helpen. ‘Mijn imkercursussen raakten overvol.’ Maar in plaats van deze mensen aan te moedigen om eigen volken honingbijen te houden, brengt Sonne ze vooral het belang van een gezonde, natuurlijke leefomgeving bij.
‘Wat niet veel mensen weten is dat er naast de honingbij nog heel veel andere bijen bestaan: in Nederland wel 360 verschillende soorten. Dit zijn allemaal wilde bijen, waarvan verreweg het grootste deel alleen leeft, bijvoorbeeld in een gaatje onder de grond of in een holle rietstengel. Deze wilde bijensoorten, maar ook andere bestuivende insecten, zoals vlinders en zweefvliegen, hebben het veel zwaarder te verduren dan honingbijen.’
Wilde bijen, verklaart Sonne, ‘moeten binnen vliegafstand van hun nest – voor sommige soorten is dat maximaal 150 meter – voldoende voedsel kunnen vinden. Maar door ons veranderende landschap worden de plekken waar wilde bijen kunnen leven steeds schaarser. En het wrange is, door de schaarste aan wilde planten concurreren ze met honingbijen om het laatste voedsel.
Honingbijen kunnen veel verder vliegen. Zij hebben een foerageergebied met een straal van wel drie kilometer. Bovendien krijgen zij hulp van hun imker: deze verkast zijn volken geregeld naar bloemrijke plekken, zoals een bloeiende lindelaan of koolzaadveld. Te veel imkers – hoe goedbedoeld ook – kunnen het de wilde bijen hierdoor dus nóg lastiger maken.’
Help de bestuivers
‘Sinds een paar jaar beseffen steeds meer mensen in Nederland dat bestuivende insecten meer bloemen nodig hebben’, vervolgt Sonne. ‘Massaal zijn er zaaiacties uitgevoerd: allemaal met van dat eenjarige, fleurige, snelle spul. Het resultaat is fantastisch. Het probleem hiermee is alleen: de wilde bijen zitten niet op dat snelle spul. Die zitten op de langzame kruiden, de meerjarige planten, de paardenbloemen, distels en klavers. Wil je de bijen helpen, dan moet je je maaier dus in je schuur laten staan.’
‘Dankzij de bijen voel ik mijn verbondenheid met de natuur’
Én, vervolgt Sonne: ‘we moeten meer ruimte bieden aan struiken, bomen en klimplanten. Kijk hier’ – ze wijst op de eik achter zich – ‘die is helemaal overgroeid door klimop. Veel mensen bekruipt dan de angst: die klimop maakt mijn boom dood. Maar de klimop gebruikt hem enkel als klimboom. Laat die klimop dus groeien! Aan het einde van de zomer vormt die het eindbal, het grootste feest voor de bestuivers. Vlinders, zweefvliegen, hommels: allemaal komen ze dan hier om te snoepen.’
Leermeesters
Het is dit soort kennis waarmee Sonne gemeenten adviseert om hun groenbeheer bij-vriendelijk te maken. ‘Ik had twee jaar geleden als doel gesteld om binnen tien jaar tienduizend hectare aan bijenoases aan te leggen. Ik heb de tijd niet genomen om het na te rekenen, maar ik geloof dat we die ambitie al ruimschoots hebben gehaald.’
Voor Sonne is dat echter geen reden om eens rustig achterover te leunen. ‘De bijen zijn zo’n grote inspiratiebron voor mij. Dankzij hen voel ik mijn verbondenheid met de natuur, voel ik mijn kracht. In die zin had de honingbijexpert Frisch gelijk. Ik lig midden in de toverbron van de bijen en ik kan niet stoppen met drinken en hun kennis doorgeven.’
De natuur is in het voorjaar op zijn mooist. De bloemen bloeien en de bijen zoemen. Maak van je tuin een paradijs voor nuttige insecten door zelf een insectenhotel te maken!
Nuttige dieren
Insecten spelen een belangrijke rol in de ecologische kringloop. Ze ruimen afval op, ze bestuiven planten en dienen als voedsel voor vogels. Maar het gaat niet goed met ze, zo bleek uit wetenschappelijk onderzoek in opdracht van Natuurmonumenten. Een belangrijke oorzaak is de intensivering van de landbouw. Ook versnippering van natuurlijke leefgebieden draagt mogelijk bij aan de afname. In je eigen achtertuin kun je deze grotere problemen niet volledig oplossen, maar je kunt wel een kleine bijdrage leveren. Bijvoorbeeld door een insectenhotel te maken: een plek waar bijen, vlinders en andere beestjes kunnen nestelen.
Zelf maken
In tuincentra, bouwmarkten en dierenwinkels kun je kant-en-klare insectenhotels kopen. Maar zelf maken kan natuurlijk ook! Op internet vind je heel veel leuke voorbeelden. Er zijn heel eenvoudige hotels die je maakt van een leeg conservenblik waar je strootjes in legt. En vijfsterrenhotels die ruimte bieden aan heel veel verschillende insecten. Onze tips:
Een design insectenkast met een stap-voor-stap werkbeschrijving op de website van Praxis.
Een makkelijk te maken upcycle insectenhotel van oude blikjes met deze instructie.
Houd je van wild en natuurlijk? Kijk dan eens op dit Engelstalige blog van Insteading.
Hoe biedt jouw insectenhotel een zo goed mogelijk onderdak aan bijen en vlinders? Wat voor materiaal gebruik je? Hoe groot moeten de gaatjes zijn? De Vlinderstichting heeft een lijst gemaakt van dingen waar je op moet letten. Zo moet de diameter van de boorgangen en stengels variëren tussen de twee en negen millimeter. Ook moeten de gaten of stengels aan één kant dicht zijn. Een waterdicht dakje is aan te raden. Veel kant-en-klare insectenhotels voldoen niet aan deze eisen. De Vlinderstichting geeft ook advies over de beste locatie. Je insectenhotel plaats je op een zonnige plek in een omgeving met veel inheemse bloemen.
Planten en rommelhoekjes
Ook zonder insectenhotel kun je je tuin aantrekkelijk maken voor insecten. Wees niet te netjes, maar zorg voor rommelhoekjes die je zo veel mogelijk met rust laat. Boomstammetjes, een bergje stro of een hoopje dennenappels: insecten zullen er schuilen en nestelen. Bekijk ook eens deze lijst van planten en bloemen waarmee je bijen, vlinder en andere insecten aantrekt.
Vogels voeren kun je het hele jaar doen maar vooral in de maanden dat het erg koud kan zijn, kunnen ze wel wat extra gebruiken. Ook water is belangrijk.
Voeding
In een koude winternacht kunnen kleinere vogels wel 10 procent van hun gewicht kwijtraken. Ze kunnen dus wat extra energie gebruiken. Bij koud weer is het goed om voer met vet te geven. Beslist geen boter of vloeibare olie, want dat is erg slecht voor ze, maar bijvoorbeeld pinda’s, zonnebloempitten of vetbollen. De Vogelbescherming is geen voorstander van de bollen in plastic netjes die je op veel plaatsen kunt kopen. Vogels kunnen erin verstrikt raken en ze zorgen voor zwerfafval. Er zijn vetblokken te koop zonder net, of maak zelf vetbollen!
Water
Water is erg belangrijk voor vogels, ook in de winter. Vooral vogels die zaad eten moeten geregeld een slokje nemen, anders drogen ze teveel uit. Meestal kunnen vogels makkelijk aan water komen in de winter. Desnoods eten ze sneeuw. Bij droogte en vorst kun je ze helpen door een schaaltje water in je tuin te zetten. Dat kan een officiële drinkschaal zijn, maar bijvoorbeeld een onderschotel van een bloempot werkt even goed. Ververs het elke dag, als het bevriest wat vaker. Je hoort weleens dat het goed is suiker of zout toe te voegen om te voorkomen dat het water bevriest. Doe dat vooral niet, want suiker is schadelijk en zout zorgt voor nog meer dorst. Bij heel strenge vorst kun je wat ijs tot gruis maken, zodat vogels de brokjes kunnen eten.
IJsbad
Het schaaltje water kan meteen ook als bad dienen. Je moet er zelf niet aan denken met die kou, maar ook in de winter kun je een merel of een mus lekker zien badderen. Vogels gaan het hele jaar door geregeld in bad om hun veren schoon te maken en om parasieten kwijt te raken. Zelfs als het lichtjes vriest kan zo’n bad weinig kwaad, omdat het verenkleed vet is en waterdruppels er meteen vanaf rollen. Bij strenge vorst kun je beter geen waterschaal neerzetten. Lees hier meer tips over water voor vogels.
Eendjes voeren
Over het voeren van eendjes worden felle discussies gevoerd. Geen probleem, zegt de een. Maar volgens de ander worden de watervogels er ziek van. Eerder concludeerde de Volkskrant na een fact check dat het onwaarschijnlijk is dat eenden die brood eten eerder dood gaan. De Vogelbescherming ziet geen problemen, mits je verstandig voert: houd het bij hooguit een kapje brood, en probeer ook eens droog graan zoals mais of doperwten. Zorg dat er geen voer blijft liggen. Alles moet opgaan waar je bij staat.
Afbeelding bij bericht: Siegfried Poepperl via Unsplash